Fascinatie is de sleutel tot kwaliteit

Niet veel maar wel diepgaand. Terugblik op 25 jaar Cuypersgenootschap

Dit is de laatste paragraaf van het stuk dat Rens Swart voor het Cuypersbulletin schreef als terugblik op 25 jaar Cuypersgenootschap.

Het orgel in de Grote Kerk in Gorinchem

Een tweede, eveneens intensieve zaak waarbij ik namens het Cuypersgenootschap optrad, was de verbouwing van het orgel in de Grote Kerk in Gorinchem. Daar staat een welluidend orgel, gebouwd door C.G.F. Witte (firma Bätz) in 1851, met gebruikmaking van pijpwerk van de eveneens beroemde J.H.H. Bätz uit 1761. Het orgel is zo welluidend doordat Witte het geheel tot een overtuigend geheel heeft weten te smeden; zoals u zich uit mijn artikelen van ruim een decennium geleden misschien zult herinneren, is het wat mij betreft voor orgels (en dan bedoel ik het instrument, niet de kas die daar toevallig omheen staat) geen uitgemaakte zaak dat de monumentale waarde toeneemt als 'je er de geschiedenis aan kunt aflezen', integendeel.

Organist Jan Bonefaas, die organist was van het orgel vanaf 1955 tot vrijwel aan zijn overlijden in 2004, had een grote faam, met name bij het wat heviger protestantse volksdeel. Gedurende zijn loopbaan heeft Bonefaas geijverd voor het vergroten en aanpassen van het orgel. Deze plannen waren aanvankelijk zeer ingrijpend en getuigden eerder van een grote ambitie en waardering voor het Engels-symfonische orgeltype dan van begrip voor het karakter en de monumentale waarde van het feitelijke orgel. Dat zie je wel vaker bij ambitieuze en geroemde organisten. En ook hier ging de kerkvoogdij een eind mee in de zowat onvoorwaardelijke verering van de organist.

In de loop der tijd zijn enige kleine aanpassingen en uitbreidingen aan het orgel uitgevoerd. De ambities werden gaandeweg tot realistischer proporties teruggebracht en monumentenzorg waakte over het historische orgel. Niettemin resulteerden de plannen in een tientallen jaren durende strijd tussen organist, kerkvoogdij, orgeladviseurs en monumentenzorg en dat schrijft ik bewust zo op dat niet duidelijk is wie nu met wie strijd leverde. Het is op dit strijdtoneel dat ik in 2002 mijn entrée maakte.

Inmiddels was een kleine pedaaluitbreiding toegestaan en uitgevoerd en behelsden de plannen niet veel meer dan het nu, na een halve eeuw, eindelijk eens aanbrengen van de vurig gewenste zwelkast. Dit is een constructie waarin het pijpwerk van het derde manuaal wordt omsloten door een kast met jalouzieën, die de organist met een trede vanaf de klaviatuur bedient. Zo kan hij het geluid in sterkte en intensiteit doen toe- en afnemen. Zwelkasten zijn 'noodzakelijk' voor muziek van het einde van de negentiende eeuw en ook bij romantische bewerkingen worden ze graag gebruikt.

Ik werd benaderd door één van de ik meen acht tot nu toe ontslagen of opgestapte orgeladviseurs van de kerkvoogdij, Teus den Toom, gepromoveerd op orgelmaker Witte en lid van het Cuypergenootschap. Hij was mordicus tegen de zwelkast omdat deze niet alleen een ingreep in het instrument is, maar ook in geopende stand het geluid al enigszins dempt. De klank van het derde manuaal wordt daardoor wat fletser, doffer en zwakker. Daarmee zou het geroemde 'oud-Hollandse' karakter van de uit 1761 stammende stemmen van dit bovenwerk geweld worden aangedaan. Misschien niet zoveel als je een lichte constructie toepast, maar dat heeft weer als nadeel dat het gewenste crescendo-effect weinig voorstelt, dus dan zou een zwelkast beter helemaal achterwege kunnen worden gelaten. Den Toom kreeg instemming van orgeladviseur en akoestisch ingenieur Henk Kooiker, eveneens een ex-adviseur van de Grote Kerk in Gorinchem. Ik kon me grotendeels vinden in de argumenten van Den Toom en Kooiker en smeedde uit de uitgebreide onderbouwingen van Den Toom een bezwaarschrift, in te dienen namens het Cuypersgenootschap.

De laatste adviseur van de kerkvoogdij, Ton van Eck, een goede bekende van me die door mijn toedoen eveneens reeds jaren lid van het Cuypergenootschap is, was meer dan onaangenaam verrast door mijn bezwaarschrift. Natuurlijk was het dom dat ik niet eerst contact met hem opnam. Van Eck wees me erop dat hij poogde de jarenlang slepende strijd rond ingrepen in het orgel op een voor alle partijen acceptabele manier tot een einde te brengen, door de kerkvoogdij zijn zwelkast te geven, Monumentenzorg weer om de tafel met de kerk te krijgen en enige minder gelukkige aanpassingen uit de zestiger jaren ongedaan te maken ten gunste van de aanspraak van oudere stemmen. Ons bezwaarschrift zou dit compromis ruw doorkruisen en het zou wel eens zo kunnen zijn dat als we dit zouden verliezen, alsnog forsere ingrepen te betreuren zouden kunnen worden.

Ik merkte al snel dat de gemoederen hoog opliepen. Ik schrok van de verbetenheid en kreeg bijna de indruk dat het bij alle betrokkenen om meer dan een zakelijk verschil van inzicht ging. Wat te doen? Na enige gesprekken en ruggespraak met het bestuur besloot ik voort te gaan en alle mij in grote hoeveelheden toegediende informatie en argumenten terug te brengen tot louter goed te onderbouwen zakelijke argumenten. Gezien mijn eigen deskundigheid en onafhankelijkheid was dit een haalbare uitdaging. De omgang met de niet aflatende felheid van mijn opponenten én medestanders was welhaast een grotere uitdaging. Deze zaak was kennelijk zo belastend dat bij elke gelegenheid de gemoederen hoog opliepen, ook bij op het eerste gezicht heel andere aanleidingen zoals de ingebruikname van gerestaureerde orgels. Ik ontdekte dat ik me met deze zaak in een wespennest gestoken had: de wereld van organisten, orgeladviseurs en orgelmakers is weliswaar klein en je komt elkaar doorlopend in elke keer weer andere verhoudingen tegen, maar de verhoudingen zijn soms fel.

Ik heb, bij wijze van referentie in het rumoer van deze zaak, de monumentenambtenaar van de gemeente Gorinchem wel eens gevraagd of hij het mij kwalijk neemt of zich persoonlijk aangevallen voelt door het feit dat ik feitelijk de gronden, waarop de gemeente de vergunning verleend heeft, bestrijd. Nee, antwoordde hij, ik heb het naar beste geweten gedaan en ik kan niet uitsluiten dat jij goede argumenten hebt om het ermee oneens te zijn. Dat stelde me gerust, al had ik het verwacht. Het is deze professionele houding die ik in de Gorcumse zaak heb gepoogd in te nemen.

Verschillende van de 'gewenste eigenschappen' die ik in het artikeltje elders in dit bulletin opsomde, ben ik mij in deze zaak bewust geworden. Het filteren van de gloed van roodgloeiende argumenten tijdens de zitting bij de commissie voor de bezwaarschriften was er zo een. Het fileren van de redeneertrant en onderbouwing van zowel de opponent als van jezelf en het terugbrengen daarvan tot een betoog op hoofdlijnen dat tegelijk technisch-historisch-inhoudelijk juist als voor de rechters te begrijpen was een andere vaardigheid die ik ruimschoots heb kunnen oefenen.

Of dit gepaard ging met de bij oefenen onvermijdelijke fouten? Dat is moeilijk te zeggen, want enerzijds schonk het mij veel voldoening mijn kennis en analytische vaardigheden tot het uiterste te moeten aanwenden om alle argumenten en informatie in heldere stukken en pleitnotities te vervatten, maar anderzijds moet worden gezegd dat ik bij commissie voor de bezwaarschriften, rechtbank én in laatste instantie Raad van State in het ongelijk gesteld ben.

Ik zou u graag meenemen naar de argumentatielijnen die zowel mijn medestanders en ik als onze opponenten in de loop van het proces hebben gebezigd. Ze geven veel informatie, zowel technisch-inhoudelijk, akoestisch, orgelbouwkundig als orgelhistorisch en ze zijn een goede illustratie van het terugbrengen van een overmaat aan informatie en argumentatie tot een betoog op hoofdlijnen, hoop ik. Misschien stel ik deze stukken in een later stadium ter beschikking of schrijf ik er nog eens over; ik laat het nu maar bij het bovenstaande: dat illustreert tenslotte veel beter in wat voor situaties je als vijfentwintigjarig genootschap verzeild kunt raken.

Volgende pagina: Redactioneel Hugo Landheer

Overzicht: Terugblik 25 jaar Cuypersgenootschap

Met vriendelijke groeten,
Rens Swart